Mahmud en Mohammed. Twee kinderen uit een stad van vijf miljoen inwoners.

Toen ik in 1996 in Aleppo Mahmud voor het eerst ontmoette  was hij  een jaar of  zeven. Hij werkte als verkoper op het plein voor de citadel, een plek waar veel touristen komen.
Een  jaar later kwam ook zijn twee jaar jongere broertje  Mohammed  op het plein.
Zij verkochten  olijfzeep, een product dat in Aleppo  geproduceerd wordt en waar de stad  beroemd om is.
Hun ouders  hadden kennelijk besloten dat geld verdienen belangrijker is dan onderwijs.  Dat heb ik vaak in Syrie gemerkt.  Voor veel arme gezinnen in Syrie zijn  de inkomsten van de kinderen broodnodig.  En hoewel er in naam leerplicht is besteedt de overheid te  weinig geld aan  gebouwen, leermiddelen en aan het opleiden  van onderwijzers.  Hierdoor zijn de schoolklassen groot, soms meer dan 60 leerlingen en de onderwijzers overbelast. En dus maalt niemand  erom als leerlingen niet  komen opdagen.
Het raakte mij : die kinderen met hun uitzichtloze leven. Ik nam regelmatig iets voor hen mee: warme winterjacks van mijn eigen zoons, goeie  jeans. Maar perspectief kon ik hen niet bieden.
Door de jaren heen zag ik ze opgroeien. Hoewel analfabeet  hadden ze op straat leren rekenen – broodnodig als je niet  opgelicht wil worden.
Ze spraken  een paar woorden Engels,  Italiaans, Frans.  Voldoende  om klanten te benaderen en ze iets te verkopen. Ze hadden keurige manieren.  Ze schaakten soms met de wachtende buschauffeurs. Geen domme jongens.
Toen ze 18 werden viel er  bij hen thuis een brief  van het Ministerie van Defensie op de mat  met  de opdracht  zich te melden voor  de vervulling van militaire dienstplicht. Hoewel ze binnen het onderwijs nooit gemist werden, wist  de overheid hun toen wél  te vinden.
Om de beurt waren ze  twee jaar in militaire dienst elders in Syrie. Ze kwamen terug, gegroeid en wereldwijzer. Ze pakten de straathandel weer op.Voor de oudste vond moeder een echtgenote. Binnen  twee jaar was hij vader van twee kinderen. Mohammed, de jongste, wilde meer zien van de wereld, gaan reizen. Hij  droomde van leven en werken in Italie.
Eind maart 2011 ontmoette ik  hen voor het laatst.  De Uprising die in Deraa  een paar weken eerder  was begonnen   zou  binnen 3 dagen escaleren tot een burgeroorlog.
Daarmee  kwam er  een einde aan  de toeristenstroom en  aan  de inkomsten van de jongens.  De rest is gissen.
Gevlucht? Naar mijn inschatting  dan waarschijnlijk  naar een plek elders in Syrie. Over de grens naar Turkiije of Libanon zou ook kunnen, Aleppo ligt niet al te ver van de grenzen. Maar geld voor mensensmokkerlaars hadden ze zeker niet .
Leven ze nog? vraag ik mij vaak af. Zij woonden in het hart van de oude stad, dichtbij de souq en de Ommayyadenmoskee.  In deze wijk  is grote schade  ontstaan door bombardementen en daarop volgende branden.Hier zijn veel slachtoffers gevallen.
Maar  wellicht  het grootste gevaar voor hen was  de overheid : zeer veel mannen tussen 20- 45 jaar zijn opgepakt en verdwenen in (geheime) detentiecentra.
Eigenlijk weet ik het antwoord op mijn vraag wel:  zij  hadden geen schijn van kans.

Hun lot is het lot van vele anderen in Syrie.